Auteurscontractenrecht in de muziekindustrie

wetten images

Op 1 juli 2015 is de Wet Auteurscontractenrecht in werking getreden. Welke gevolgen heeft deze wet voor artiestenovereenkomsten?

 

De wet geeft een aantal dwingendrechtelijke bepalingen waaraan moet worden voldaan wanneer een contract wordt gesloten over de exploitatie van auteursrechten en naburige rechten. Deze wettelijke regeling is van toepassing op artiestenovereenkomsten. Daarin worden namelijk afspraken gemaakt over het maken van geluidsopnamen en de exploitatie daarvan, waarbij de rechten op de opname in handen komen van de platenmaatschappij. Veelal wordt gelijktijdig een muziekuitgaveovereenkomst afgesloten die ziet op overdracht van de auteursrechten van de op te nemen muziekwerken.

 

De Wet Auteurscontractenrecht geeft de volgende regelingen voor de contracten tussen artiest en platenmaatschappij/muziekuitgeverij:

– betaling van een redelijke vergoeding

– teruggave van rechten wanneer de overgedragen rechten niet worden geëxploiteerd

– vernietiging van onredelijk bezwarende bepalingen in de overeenkomsten

 

Over de vraag wat een redelijke vergoeding is, en hoe die moet worden vastgesteld is al het nodige geschreven. Er zal collectief worden onderhandeld. Het probleem is dat het hier normaliter om royalty vergoedingen gaat, waarbij in de praktijk (zeer) verschillende grondslagen worden gebruikt. Het maakt nogal wat uit of een vergoeding van 8% wordt berekend over de PPD, de prijs zoals die door de platenmaatschappij wordt gepubliceerd aan de groothandel voor bijvoorbeeld CDs, of over de door de platenmaatschapij netto ontvangen prijs die daadwerkelijk is betaald voor diezelfde CD na aftrek van kortingen. Niet alleen de afrekenbasis varieert, maar ook het toepasselijke royalty percentage, omdat in artiestenovereenkomsten vaak diverse kortingen van toepassing zijn voor verpakkingskosten, marketing campagnes, exploitatie in het buitenland, enzovoorts. Het is afwachten welke vergoedingen als redelijk zullen worden beschouwd, en hoe dit in te passen in bestaande en nieuwe contracten.

 

Het komt nogal eens voor dat een platenmaatschappij of muziekuitgeverij niet daadwerkelijk tot exploitatie overgaat. Voorbeelden daarvan zijn recent terug te vinden in diverse uitspraken over ontbinding van muziekuitgaveovereenkomsten. De wettelijke ondergrens is erg laag en zal mijns inziens moeilijk kunnen verhinderen dat een maatschappij een “technische release” doet, dus de opnamen wel uitbrengt maar deze nauwelijks ondersteunt met promotie en marketing activiteiten, waardoor de kans op succes minimaal te noemen is.

 

Een interessante bepaling voor de muziekpraktijk, waarover nog niet veel is geschreven, is de mogelijkheid om op te komen tegen onredelijk bezwarende bedingen in overeenkomsten. In de praktijk staan er soms vergaande en zonder meer als onredelijk te bestempelen bepalingen in contracten. Dat wordt wellicht veroorzaakt door de take-it-or-leave-it situatie waarmee artiesten zich geconfronteerd zien. Er is vaak nauwelijks ruimte voor onderhandeling, met uitzondering voor een kleine groep bekende artiesten met een bewezen track record.

 

Hieronder geef ik een aantal voorbeelden van regelingen die veel voorkomen in bestaande contracten, en die op gespannen voet staan met de Wet Auteurscontractenrecht.

 

Vaak vermelden de contracten voor de platenmaatschappij als enige concrete verplichting het verstrekken van periodieke afrekeningen (royalty statements in het jargon) en het betalen van royalties. Zoals hierboven al vermeld, zijn in die contracten vaak regeling opgenomen waarbij allerlei kortingen van toepassing zijn op het royalty percentage. De regelingen beperken de royalty vaak zeer fors, zonder dat daar enige objectief gerechtvaardigde reden voor is. “Verpakkingsaftrek” van 20% bijvoorbeeld. Waarom zou de artiest moeten betalen voor de verpakking van de CDs die door de maatschappij worden gemaakt en verkocht? Daarbij komt dat de werkelijke kosten doorgaans (veel) minder zijn dat 20%. Halvering van de royalty voor verkopen in het buitenland. Hoezo ? Contracten uit de jaren-70 bevatten soms zelfs de bepaling dat 10 jaar na de eerste release geen royalties meer verschuldigd zijn aan de artiest. Het lijkt mij bepaald niet ondenkbaar dat een vergoedingsregeling als onredelijk bezwarend wordt beoordeeld wanneer het op zichzelf redelijke royalty percentage vergaand wordt beknot.

 

Wat te denken bijvoorbeeld van de bepaling waarmee voor 15 jaar titelexclusiviteit wordt verleend, dat wil zeggen dat de artiest de nummers die zijn opgenomen voor de platenmaatschappij niet opnieuw mag (laten) opnemen. Dat betekent per saldo dat na het einde van het platencontract de artiest niet een live-opname kan uitbrengen van het repertoire dat door de platenmaatschappij is uitgebracht. In Nederland is hier geen jurisprudentie over (althans die is mij niet bekend) maar de Engelse rechter heeft dergelijke clausule als “unenforceable” (niet afdwingbaar) beoordeeld indien de titel-exclusiviteit voor langer dan 5 jaar wordt verleend.

 

Nog een voorbeeld betreft de bepaling dat leden van bands niet vrij zijn om met derden te contracteren, maar eerst met de platenmaatschappij dienen te onderhandelen over een nieuwe overeenkomst (right of first refusal, veelal gekoppeld aan een matching right). Per saldo betekent die dat een lid van een band niet in meerdere groepen tegelijk kan spelen, behalve wanneer toevallig met dezelfde maatschappij wordt gecontracteerd. Het komt veelvuldig voor dat muzikanten in diverse bands spelen, omdat ze anders niet kunnen rondkomen.

 

Nog een: een beding waarbij de artiest optierechten verleent om de overeenkomst te verlengen voor een tweede, derde, vierde en soms zelfs een vijfde album. Dit betekent voor de meeste artiesten dat ze tekenen voor hun hele carrière zonder de mogelijkheid om te heronderhandelen. De platenmaatschappij zal geen opties opnemen wanneer er geen of te weinig succes wordt behaald. Worden de opties wel opgenomen, en is er dus een bepaalde mate van succes, dan ontbreekt voor de artiest de mogelijkheid om betere condities te onderhandelen dan wat aanvankelijk was overeengekomen. Dat gaat niet alleen over financiële aspecten van de samenwerking, maar ook over artistieke kwesties, zoals de keuze van het repertoire dat wordt uitgebracht, de omvang van de ondersteuning met promotie en marketing, enzovoorts.

 

Wat te denken van de bepaling dat de artiest die ook componist is de auteursrechten op zijn werk moet onder brengen bij een aan de platenmaatschappij gelieerde muziekuitgeverij? Een dergelijke gelieerde uitgeverij zal over het algemeen niet zelfstandig tot exploitatie van de muziekwerken overgaan, maar leunt op de inspanningen van de platenmaatschappij die de kosten van marketing en promotie draagt. De uitgeverij houdt zich meestal vooral bezig met het voeren van de administratie, het claimen van vergoedingen bij de collecting societies en het incasseren van geld. Door de auteursrechten over te dragen aan de muziekuitgeverij staat de artiest/componist 1/3 gedeelte (in het buitenland meestal 50%) van de vergoeding die Buma Stemra uitkeert af, zonder dat daar extra exploitatie van zijn werk tegenover staat. Een muziekuitgeverij is in veel gevallen enkel een administratiekantoor en exploiteert niet zelfstandig de auteursrechten. Dat staat op gespannen voet met de non-usus bepaling. De praktijk zal moeten uitwijzen of een dergelijk gebrek aan exploitatie door de muziekuitgeverij reden kan zijn om de auteursrechten op te eisen. Dat lijkt mij niet bij voorbaat kansloos. Een clausule waarbij de artiest wordt gedwongen om zijn composities bij de aan de platenmaatschappij gelieerde muziekuitgever onder te brengen, lijkt mij onredelijk bezwarend indien daar verder niets tegenover staat.

 

Een glazen bol heb ik niet, en het blijft dus de vraag hoe in de praktijk over dergelijke gevallen zal worden geoordeeld. In de praktijk is rechtspraak schaars en het kan daarom nog jaren duren voordat we wat meer duidelijkheid hebben over de concrete toepassing van de wet. De bovenstaande voorbeelden geven aan dat op diverse terreinen mogelijk ingrijpen van de rechter niet is uit te sluiten.

 

Voor de praktijk is het belangrijk om bestaande contracten te beoordelen op mogelijk onredelijk bezwarende clausules. Met de artiest kunnen zo nodig andere afspraken worden gemaakt. Dat lijkt een beter scenario dan vernietiging van de betreffende clausules met terugwerkende kracht.

 

Bij het afsluiten van nieuwe contracten lijkt het mij verstandig om niet langer voort te bouwen op de uit Amerika en Engeland overgewaaide contractmodellen uit het verleden. Die contracten, veelal afkomstig van de daar gevestigde hoofdkantoren van de major platenmaatschappijen. Deze contracten hebben doorgaans een eenzijdig karakter, waarbij alleen de rechten van de maatschappij en de verplichtingen van de artiest zijn opgenomen. Het is nog maar zeer de vraag of deze contracten de toets van de Wet Auteurscontractenrecht kunnen doorstaan.